Artikel uit VA-Magazine / Vruchtbare Aarde 3-2010

Foto Vruchtbare Aarde

Editie 2-2008

image
Met de Amerikaanse filmer Les Blank naar China.




Editie 3-2010

image

Dit nummer los bestellen


Artikel uit:

image

In editie 3-2010: interviews met de Peruaanse antropoloog Juan Nuñez del Prado, de Nederlandse film- en reclamemaker Johan Kramer en de Amerikaanse auteur Peter Lovenheim.

 Johan Kramer

Interview: Filmer Johan Kramer, maker van o.a. The Other Final, Sing for Darfur en Johan Primero.

 Juan Nuñez del Prado

Peruaanse antropoloog over zijn leerperiode bij een drietal Andes-meesters, het energetische wereldbeeld van de Inka's en de oude Inka-profetie.

 Slapen bij de buren

De Amerikaanse auteur Peter Lovenheim over een intrigerend buurtproject.

 Houdhaten van de poes

Frans Olofsen over dubbelhartige menselijke gevoelens voor de poes. En de grote kijkhits op YouTube.





image
Home

DVD Najac

VA's Webwinkel

De Diepe Rivieren

Tijdens het uitwerken van het interview herinner ik me een flard van een boek dat ik tientallen jaren geleden gelezen had. Een jongen die in een Zuid-Amerikaans land door een straatje loopt en gebiologeerd raakt door de oude muur in dat straatje. Meer herinner ik me even niet. Het is eigenlijk ook niet meer dan een sfeer. Zoals er ook van sommige andere boeken die je ooit gelezen hebt, niet meer overblijft dan een ‘parfum’, een vage, maar daarom niet minder belangwekkende sfeer.

Die muur is me bijgebleven. Er was iets met die muur. De jongen in het boek raakt ervan onder de indruk. Hij heeft de gewaarwording alsof de stenen lijken te leven. De stenen van die muur leefden voor hem. Niet het leven zoals we dat kennen zoals we dat in het Westen kennen van planten, dieren en mensen, maar vanuit indiaans perspectief toch iets heel reëels en voelbaars.

Inmiddels herinner ik me dat het een muur in de Peruaanse stad Cuzco is geweest. En dat de schrijver José María Arguedas was; een van de eerste grote vertolkers van de Indiaanse levensvisie. Een van de eerste blanke auteurs die van binnenuit schreef over Indianen; die in zijn romans om eerbied vroeg voor de mensen die afstammen van de bevolking die in Amerika leefde voor de Spanjaarden arriveerden.

Als Peruaanse antropoloog verzamelde Arguedas liedjes en verhalen in het Quechua, de universele indianentaal. De naam van het boek: De diepe rivieren. Jaar van uitgave: 1958. Nu ik het boek teruggevonden en herlezen heb, komt het allemaal weer terug. En valt me op dat de Inka-muren de fundamenten vormden voor de Spaanse koloniale bouwwerken. En dat de combinatie van Inka-fundamenten onder Spaanse gebouwen ook precies uitdrukt wat zich hier heeft afgespeeld. Een Inka-cultuur die enerzijds overvleugeld is door het Europeaanse wereldbeeld, maar anderzijds nog altijd realiteit heeft voor een opmerkzaam Peruaanse jongetje.

Een jongetje dat kennismaakt met een stad die op dit moment nog door velen beschouwd wordt als de vermoedelijk mooiste stad van Latijns Amerika, maar die in 1533 bij de komst van de Spanjaarden een verbijsterende aanblik moet hebben gevormd voor de binnentrekkende Europeanen.

Ooggetuigen beschrijven het toenmalige Cusco als een stad van goud en licht. Een stad die voor pre-industriele Europeanen opmerkelijk stil moet zijn geweest. Behalve licht en stil ook schoon.

Verkeer bestond er nauwelijks. Het grootste dier was de lama en dat was ongeschikt om een kar te trekken. De enig waarneembare beweging werd veroorzaakt door bewoners op sandalen.

Elke straat kende twee kanalen. Een kanaal voor de aanvoer van vers en schoon water, en een tweede kanaal voor de afvoer. Wat de hoofdpersoon uit Arguedas' De Diepe Rivieren echter vooral opviel in het Cuzco van de jaren vijftig was toch het inheemse metselwerk.

Op doorreis

De jongen uit het boek heet Ernesto. Hij is de zoon van een Peruaanse dorpsadvocaat. Duizenden keren heeft zijn vader hem in de loop der jaren verteld over zijn eigen geboortestad Cuzco. En nu is het moment dan gekomen om zijn zoon te laten kennismaken met de voormalige Inka-hoofdstad. Op doorreis doen ze Cuzco even aan.

Het is avond als vader en zoon aankomen in de stad waar de jongen vol verbazing om zich heen kijkt. Hij zegt: ‘De elektrische lantarens waren zwakker dan in sommige kleine dorpen waar ik was geweest. Houten of ijzeren hekken beschermden tuinen en moderne huizen.’

‘Kijk eens naar de overkant!’ zei zijn vader dan tegen hem, wijzend naar de muur onder een voormalig Inka-paleis. ‘Ik bleef staan. De muur begon op een hoek. Hij liep langs een brede, straat en ging verder in een smal, donkerder straatje. Ik liep een paar stappen achteruit, keek naar de muur en liep er toen weer naartoe. Mijn handen liet ik over de stenen gaan; ik volgde de golvende lijn die even onvoorspelbaar was als die van de rivieren waar de rotsblokken zich verzamelen. De muur stond stil, maar hij bewoog in al zijn lijnen en het oppervlak veranderde steeds, net als dat van de rivieren in de zomer, als ze naar het midden toe gezwollen zijn.’

‘Papa,’ zei ik. ‘Iedere steen spreekt. Laten we nog even blijven. Iedere steen is anders. Ze staan niet stil. Ze bewegen. Het is net of ze lopen en zich omdraaien, terwijl ze toch stilstaan.’

Hij sloeg mijn armen om zijn vaders hals. Tegen zijn borst geleund keek hij weer naar de muur. ‘Deze muur kan lopen, hij zou tot de hemel kunnen opstijgen of naar het einde van de wereld lopen en weer terugkomen.’

Betovering

Wat Ernesto in Cuzco vooral opviel was het inheemse metselwerk. Betoverd was hij door de Inca-fundamenten onder Spaanse gebouwen. Muren die hij vergeleek met het stromen van een rivier. De stenen van die Incamuur leefden voor de jongen. Arquedas beschrijft hoe zijn hoofdpersoon Ernesto in staat is de energiestroom te voelen die aan de basis ligt van het bestaan. Een energiestroom zoals hij die voelt in de Inca-stenen, die tot hem spreken, en die als een rivier door het leven stroomt van mens en natuur.

De Diepe Rivieren was in 1958 een van de allereerste boeken die vanuit dat oude, indiaanse perspectief geschreven werd. Het boek zit vol woorden uit de oude indiaanse Quecha-taal die in feite onvertaalbaar zijn. Er is een mooie anekdote van de Engelse vertaler van Arquedas, waarin hij een Peruaan uit het Andesgebied vraagt naar de ‘substantie’ van een aardappel en tot zijn verbazing ontdekt dat de ander niet denkt aan ‘aardappelen’ maar aan het ‘afkooksel’ van de aardappelen. De term ‘substantie’ verwijst vanuit indiaans perspectief niet alleen naar iets wat ‘vast’ is en ‘begrensd’, maar eerder naar iets ‘vloeiends’. Er is blijkbaar ook nog zoiets als een vitale energie in een substantie.

Juan Nuñez del Prado

De Peruaanse antropoloog Juan Nuñez del Prado zegt hierop in een interview met Vruchtbare Aarde: “In de indiaanse kijk op voedsel draait het inderdaad niet om voedingsstoffen en mineralen, maar om levensenergie. Wat je als mens tot je neemt, is ook niet zozeer materie, als wel levensenergie. Daarom zie je ook dat voedseloffers in het indiaans perspectief heel goed verbrand kunnen worden. Geen Inka heeft het idee dat de wezens waar het voedsel aan wordt geofferd letterlijk stukjes van het eten afknabbelen, het gaat altijd om de achterliggende zonnekracht. De hele Inka-manier van kijken is een energetische kijk.�

Inheemse culturen ervaren de wereld als een samenspel van levende energieën. Hun ervaring is dat alles voortdurend met alles is verbonden. Ook bomen, bergen, straten, dorpen en steden zijn levende energieën waarmee je als mens kunt ‘communiceren’. Wat telt is de intentie van het gesprokene, die de woorden vergezelt.

Juan: “Het leven voltrekt zich tussen twee grote krachten van hemel en aarde. Waarbij Pachamama staat voor de voedingskant. Voor de Inka is er geen leven denkbaar zonder een diepe band met Moeder Aarde. Veel rituelen draaien dan ook om het verzorgen van de relatie met de aarde. De energie die ‘van boven’ komt wordt eerder als een schoonmakende energie ervaren. Een energie die de mens helpt zich los te maken, zich te bevrijden van alles wat zwaar is. Kortom, de kracht die doet groeien, komt van onderen; de kracht die de groeirichting aangeeft, komt van boven.�
Het bovenstaande was als kadertekst bedoeld voor bij het interview in VA 3-2010 met Juan Nuñez del Prado. Vanwege ruimtegebrek is het stuk niet geplaatst.