Juke Hudig over het schilderen van inwijdingsverhalen
‘Het sprookje als inwijdingsweg ’
"Ik kan het stralende gezicht van mijn vader nog voor de geest
halen – hoe hij de ochtend van kerstavond binnenkwam, met een kostbare
kerstroos in zijn hand. Soms zat er maar één enkele bloem aan. Nog
altijd kan ik me geen mooier kerstverhaal voorstellen. De gelaagdheid
van de legende in Selma Lagerlöfs Kerstroos is zo groot..."
Hoeveel ouderen heeft Juke Hudig in de loop der jaren niet gelukkig kunnen maken met een tuinpastel? Een mooie herinnering aan een geliefde tuin na de verhuizing naar een verzorgingstehuis. In latere jaren illustreerde ze sprookjesboeken, gedichten en Dante’s grote meesterwerk De Goddelijke Komedie. “Als kind was ik een bang meisje, geplaagd door nachtmerries en slaapwandelingen. Dante leerde mij ook hoe ik mijn schaduwzijden onder ogen moest zien." Alles bij elkaar tekende Juke Hudig 111 etappes van Dantes wereldvermaarde spirituele reis. “Een weg die duister begint en eindigt in het licht."
Juke Hudig: “Dante is ergens toch ook een schlemiel, net als wij
allemaal. Gewoon een mens met angsten en onhebbelijkheden. En geloof
me, hij kon er wat van… Alle angsten die hij beschrijft, ja daar herken
ik mezelf ook zo in."
De Betuwse beeldend kunstenaar stortte zich drie jaar lang in
Dante’s Goddelijke Komedie.
Een middeleeuws, literair-historisch meesterwerk, maar voor haar in de
eerste plaats een spirituele reis. Ze zegt: “Dante is de hele weg die
hij beschrijft zelf gelopen. Het kan niet anders. Daar ben ik in die
drie jaar van overtuigd geraakt."
We zitten in haar tuin. Een koele, verkwikkende, stille oase. Heel aangenaam voor een stadse interviewer die net de drukte van Amsterdam achter zich heeft gelaten op deze ongewoon warme dag in mei.
Ze lacht. Ze kent de stad. Ze hield van de stad. Maar wie eenmaal de
stap heeft gezet om Amsterdam te verlaten, zegt ze, valt het altijd
zwaar de drukte weer op te zoeken. “Zelf woonde ik destijds in de
Jordaan, op de Bloemgracht. Maar elk weekend trok ik naar de Betuwe. Ik
had vrienden wonen bij de kerk van Neerijnen, elk weekend hielp ik mee
in hun tuin." Tot er, 35 jaar geleden, een huis vrijkwam in het dorp en
ze haar kans greep.
We praten over tuinen. Ik vertel over een van de mooiste stukjes natuur ik tot nu toe in mijn leven ben tegengekomen. Een wilde tuin, achter een Iers landhuis. Een bijzonder stukje natuur. Het enige plekje zelfs waar ik ooit het gevoel had op Midden-Aarde rond te lopen. Sprookjesachtig, geheimzinnig, mistig. “Zo’n plek waar je een vermoeden kunt hebben van het bestaan van elfjes en kabouters…"
Juke Hudig: “Toen ik begin twintig was, reisde ik voor het eerst met een vriendin naar Ierland. Zo onbeschrijflijk mooi vond ik Ierland toen. Zes weken liftten we rond, tot het geld op was. Best een wilde tijd – niet echt gevaarlijk, wel heel avontuurlijk." Vier jaar geleden is ze nog een keer teruggeweest. “Veel moois was verdwenen. Maar op het moment dat ik met zo’n oude Ier aan de praat raak, smelt ik weer helemaal. Meteen is die oude fascinatie er weer.
“Op een gegeven moment belandden we in een uithoek van de Aran Eilanden. Een groot hoefijzerachtig, stil plateau waar niemand kwam, bij toeval ontdekt, omdat we even naar de zonsondergang wilden kijken. Een plateau vol gestapelde, stenen muurtjes met een oeroude, heilige, bijna magische sfeer dat voor mijn gevoel helemaal zinderde. En daar stonden we dan uit te kijken over die enorme oceaan, terwijl de zon onderging en het begon te regenen, en de ene na de regenboog verscheen. Het kon gewoon niet op…. Zo’n ongelooflijk schouwspel."
Tuinparadijsje
Ze toont me haar eigen Betuwse tuinparadijsje. Over twee weken zullen hier drommen tuinliefhebbers rondlopen tijdens de twee Neerijnense open tuindagen. En er is nog zo onnoemelijk veel te doen. Ze wijst naar het oprukkende zevenblad dat zich maar moeilijk in het gareel laat houden. “Tuinieren is uiteindelijk toch het opkomen voor allerlei mooie planten die het zonder bescherming niet zouden redden."
Ze vertelt hoe ze na de dood van haar moeder bij haar vader op
bezoek die haar in de tuin iets moois wilde laten zien. “Verbouwereerd
keek ik naar de zee van zevenblad die hij me aanwees. Hij was volkomen
oprecht. Ik zag een veld vol lastig onkruid; hij een veld vol
schoonheid."
Juke Hudig (1945) groeide op in een buitenwijk van Hengelo. “Maar
door twee grootmoeders die buiten woonden, en waar we altijd op bezoek
gingen en speelden met neefjes en nichten, ben ik toch heel erg buiten
opgegroeid." Haar vader beheerde landgoederen. Een rentmeester die man
met een enorme passie voor bomen. Haar moeder was meer van de planten.
“Zij gaf mij de liefde voor de planten mee. Mijn vader was meer van de
doorkijkjes, hij trok mijn blik juist uit het detail."
“De twee grote eikenbomen van mijn ouders heb ik in alle seizoenen getekend – van steeds andere kanten. Op een gegeven moment voel je de sapstromen bij wijze van spreken door de stam lopen. Het mooie van het werken in de natuur is dat je zintuigen opengaan – je oren, je neus. Je ruikt alles. Je voelt de wind en de kou. Of juist de hitte.
“Het is zo’n totaal andere ervaring dan even door een tuin lopen, of in de tuin werken. Tijdens het tekenen kan je de gewaarwording hebben dat je verdwijnt in de krachten die je ziet en hoort en ruikt. Alsof je wordt opgetild. Maar je moet ook kunnen verdwijnen. Je moet je over kunnen geven aan de natuur. Je moet door die ongemakken heen, de worsteling met de wind die je papier op laat waaien; het licht van de zon, je moeheid en het misschien niet optimaal in je vel steken...
“Je moet het krukje waar je op zit kunnen vergeten. Als dat lukt, kom je in hele nieuwe gebieden terecht van jezelf. Een meditatieve toestand die heel veel op kan leveren. Je belandt in je midden. Een midden waar je je op voor moet bereiden. Vroeger zong ik veel aan het begin van de dag en als voorbereiding op mijn werk. Nu mediteer ik, doe gebeden en ayurveda-oefeningen. Meditatie helpt om het persoonlijke te oriënteren in verticale richting. Er gaat iets stromen, alsof je makkelijker in je midden belandt."
De Kerstroos
Ik las deze week voor het eerst Selma Lagerlöfs sprookje De Kerstroos. Tientallen jaren geleden door u geïllustreerd met twaalf tekeningen. Een prachtig verhaal waar uw vader al mee opgroeide.
“Het was mijn grootmoeder die met het voorlezen van dit sprookje is begonnen. Zij was van de leeftijd van de bedenker van het sprookje, Selma Lagerlöf. Mijn vader heeft de traditie voortgezet. Ik kan het stralende gezicht van mijn vader zelfs nu nog moeiteloos voor de geest halen – hoe hij binnenkwam, met een kostbare kerstroos in zijn hand. Een van de drie koningen leek hij wel – met in zijn hand dat geschenk, dat juweel. Kerstrozen waren in die tijd nog iets heel bijzonders. Niemand kende ze. Mijn vader liet ze bij een bloemist trekken. Soms zat er maar een enkel bloemetje aan.
“Geweldig vond ik het als kind. En zo begon voor ons kerstmis met het voorlezen van de Kerstroos, bij een kaars. Toen mijn boekje eenmaal verschenen was, schreven lezers me dat ook zij de traditie kenden. Toen realiseerde ik me voor het eerst in hoeveel andere gezinnen Selma Lagerlöfs De Kerstroos wordt voorgelezen. Zo ontroerend vond ik dat. Ook dat je dat helemaal niet van elkaar weet.
“Nog altijd kan ik me geen mooier kerstverhaal voorstellen. De
gelaagdheid is zo groot... Als kind viel me elk jaar wel weer iets
anders op in het verhaal. Zelf zet ik de traditie op mijn eigen wijze
voort. Nu lees ik De Kerstroos
op Tweede Kerstdag. Gewoon met een groepje mensen die het leuk vinden.
“De ene keer wat kennissen en vrienden, die weer hun eigen vrienden meevragen; soms een gelegenheidsgroepje. We beginnen binnenshuis, bij de kerstboom. Daar wachten we tot het donker is. En dan lopen we met een kaars naar het atelier, waar de twaalf zwart-wit tekeningen uit het boek dan groot aan de muur hangen..."
Sprookjesprinses
Mellie Uyldert gebruikte eens het beeld van de sprookjesprinses, wonend in het kasteel van haar ouders, bovenop een berg. Vroeg of laat moet de prinses (ieder mens dus) van de berg af, zegt ze, het ouderlijk huis verlatend, het leven in…
“Ja, als mens moeten we op een gegeven moment onder ogen zien wat het leven ons wil laten zien. De prinses waar je het over hebt, moet afdalen van haar berg – om haar schaduwkanten te leren kennen en de grote sprong wagen. Allemaal moeten we – om met Dante’s Divinia Commedia te spreken – door de hel. Niemand kan tot hoogten stijgen die niet de diepste diepten heeft leren kennen. Ook Dante moet afdalen, om zijn gewichtigheid los te laten en zijn schaduw te laten oplossen. Daarbij heeft iedereen weer zijn eigen ‘helle-dingen’ die hij in de ogen moet zien."
Het beeld van de sprookjesprinses is een beeld van volwassenwording, het op eigen benen komen te staan en tegelijk ook een beeld van de eenzaamheid en het afgescheiden raken van de bron van wijsheid. Zijn er op jouw reis tijden geweest dat je het gevoel had er volkomen alleen voor te staan?
“Ja, jeetje, heel veel, heel vaak. Dat gevoel eenzaam te zijn en er alleen voor te staan ken ik goed. Ik ben veel eenzaam geweest in mijn leven. Als kind had ik een rijke fantasie. Ik was een heel bang meisje, dat vreselijke last heeft gehad van nachtmerries en veel slaapwandelde. Ik leed ontzettend onder mijn angsten. Ik zag ze overal vliegen. Later ben ik die angsten van mij af gaan tekenen in potlood- en pasteltekeningen.
“Ik denk wel eens dat mijn werk me heeft gered; dat mijn werk me heeft geholpen mijn angsten te bezweren en een bewustwordingsweg is geweest. Het tekenen van Dante’s hel heeft mij geleerd mijn schaduwzijden te onderkennen. Hoe moeilijk dat ook was. Drie jaar lang tekende ik, stap voor stap, de beelden van Dante’s spirituele reis, met Dante als gids. De weg was zo zwaar dat ik mij na de hel en de eerste stappen op de louteringsberg, niet kon voorstellen ooit het paradijs te mogen betreden... ..."
Bart Hommersen